Op weg naar je toe vraag ik me meerdere keren af of het slim is dat ik hier ben. Het antwoord op die vraag komt enkele uren later, als je met je kletsnatte houthakkersbloes tegen me aan ligt voor een vuurtje dat we net samen hebben aangestoken. Dit was een heel goed idee.
Je weer zien drie weken na Uganda, na uren gesprekken en een bizarre vlucht terug maakt me gespannen. Na honderden berichtjes heen en weer, van moeilijk tot gezellig naar uitdagend en lief, weet ik niet wat er gebeurt als we elkaar weer aankijken. Met kloppend hart zie ik je aan komen lopen. Ik voel na jaren ineens weer de nerveuze onhandigheid die ik voel bij een meisje dat ik leuk vind. Een knuffel, een snelle kus en je staat weer naast me. 'Heel gewoon eigenlijk', zeg je later. Ik weet nog niet zo goed wat ik moet zeggen; het gebonk van m'n hart in m'n oren maakt een gesprek toch onmogelijk, dus ik zwijg maar.
De rest van de avond word ik opgeslokt door onverwachte ontmoetingen. Gek om ergens te zijn waar je eigenlijk niet bent en waar niemand je verwacht. In m'n ooghoeken zie ik je steeds langslopen, druk met van alles en nog wat. De twijfel slaat even weer toe: straks sta ik hier de hele avond met iedereen, behalve met jou. Al die spanning voor niks.
Maar dan sta ik eindelijk naast je, het is al bijna middernacht, en je kijkt me aan met ogen waar ik van smelt. "Ik weet wel een plekje", zeg je met een verleidelijke blik. Als we even later samen op een fatboy liggen, in een tent voor een vuurtje, dicht tegen elkaar ondanks de klamme natheid van de regen, zijn alle zenuwen weg. Je ruikt nog net zo lekker als toen je aan Bunyonyi naast me lag, en ik onderdruk de neiging om je nog dichter tegen me aan te trekken.
De rest van de nacht is een bedwelmende mix van droom en werkelijkheid. De wolken die de maan najagen, een meertje midden in een donker bos, hand in hand door de plassen spetteren. We verdwalen zelfs een beetje, nu al. Een voorproefje op heel veel verdwalen denk ik, maar durf het je nog niet te zeggen.
Met je kletsen is alsof ik je stukje bij beetje ontdek. Ik dring steeds een beetje verder tot je door, en merk dat ik meer wil weten, alles uit je wil trekken over wie je bent, wat je drijft en wat je droomt. Alle whatsapp-plannen lijken ineens niet meer grapjes of geflirt, maar een kwestie van tijd.
Je kussen voelt zo vertrouwd dat ik me afvraag of ik je niet al veel langer ken. Het smaakt naar meer, maar ik bedenk me dat dat wel komt, dat we geen haast hebben. Als het bijna weer licht is geef ik je een laatste kus en loop je weg naar je tent. Ik hoop dat ik niet droom.